Woxikon / Verbos / Neerlandés / A / afsnuffelen

NL Conjugación en Neerlandés de afsnuffelen

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord afsnuffelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord afgesnuffeld
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens snuffel af snuffelt af snuffelt af snuffelen af snuffelen af snuffelen af
Imperfect snuffelde af snuffelde af snuffelde af snuffelden af snuffelden af snuffelden af
Toekomende tijd I zal afsnuffelen zult afsnuffelen zal afsnuffelen zullen afsnuffelen zullen afsnuffelen zullen afsnuffelen
Conditionalis I zou afsnuffelen zou afsnuffelen zou afsnuffelen zouden afsnuffelen zouden afsnuffelen zouden afsnuffelen
Perfectum heb afgesnuffeld hebt afgesnuffeld heeft afgesnuffeld hebben afgesnuffeld hebben afgesnuffeld hebben afgesnuffeld
Voltooid verleden tijd had afgesnuffeld had afgesnuffeld had afgesnuffeld hadden afgesnuffeld hadden afgesnuffeld hadden afgesnuffeld
Toekomende tijd II zal afgesnuffeld hebben zult afgesnuffeld hebben zal afgesnuffeld hebben zullen afgesnuffeld hebben zullen afgesnuffeld hebben zullen afgesnuffeld hebben
Conditionalis II zou hebben afgesnuffeld zou hebben afgesnuffeld zou hebben afgesnuffeld zouden hebben afgesnuffeld zouden hebben afgesnuffeld zouden hebben afgesnuffeld
Imperatief - snuffel af - - snuffelt af -

Verbos similares a afsnuffelen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a afsnuffelen

« afsnuffelen »

Otras acciones para afsnuffelen