Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord alarmerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gealarmeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens alarmeer alarmeert alarmeert alarmeren alarmeren alarmeren
Imperfect alarmeerde alarmeerde alarmeerde alarmeerden alarmeerden alarmeerden
Toekomende tijd I zal alarmeren zult alarmeren zal alarmeren zullen alarmeren zullen alarmeren zullen alarmeren
Conditionalis I zou alarmeren zou alarmeren zou alarmeren zouden alarmeren zouden alarmeren zouden alarmeren
Perfectum heb gealarmeerd hebt gealarmeerd heeft gealarmeerd hebben gealarmeerd hebben gealarmeerd hebben gealarmeerd
Voltooid verleden tijd had gealarmeerd had gealarmeerd had gealarmeerd hadden gealarmeerd hadden gealarmeerd hadden gealarmeerd
Toekomende tijd II zal gealarmeerd hebben zult gealarmeerd hebben zal gealarmeerd hebben zullen gealarmeerd hebben zullen gealarmeerd hebben zullen gealarmeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gealarmeerd zou hebben gealarmeerd zou hebben gealarmeerd zouden hebben gealarmeerd zouden hebben gealarmeerd zouden hebben gealarmeerd
Imperatief - alarmeer - - alarmeert -

Verbos similares a alarmeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a alarmeren