Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord bemeubelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord bemeubeld
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens bemeubel bemeubelt bemeubelt bemeubelen bemeubelen bemeubelen
Imperfect bemeubelde bemeubelde bemeubelde bemeubelden bemeubelden bemeubelden
Toekomende tijd I zal bemeubelen zult bemeubelen zal bemeubelen zullen bemeubelen zullen bemeubelen zullen bemeubelen
Conditionalis I zou bemeubelen zou bemeubelen zou bemeubelen zouden bemeubelen zouden bemeubelen zouden bemeubelen
Perfectum heb bemeubeld hebt bemeubeld heeft bemeubeld hebben bemeubeld hebben bemeubeld hebben bemeubeld
Voltooid verleden tijd had bemeubeld had bemeubeld had bemeubeld hadden bemeubeld hadden bemeubeld hadden bemeubeld
Toekomende tijd II zal bemeubeld hebben zult bemeubeld hebben zal bemeubeld hebben zullen bemeubeld hebben zullen bemeubeld hebben zullen bemeubeld hebben
Conditionalis II zou hebben bemeubeld zou hebben bemeubeld zou hebben bemeubeld zouden hebben bemeubeld zouden hebben bemeubeld zouden hebben bemeubeld
Imperatief - bemeubel - - bemeubelt -

Verbos similares a bemeubelen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a bemeubelen

« bemeubelen »