Woxikon / Verbos / Neerlandés / B / betittelen

NL Conjugación en Neerlandés de betittelen

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord betittelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord betitteld
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens betittel betittelt betittelt betittelen betittelen betittelen
Imperfect betittelde betittelde betittelde betittelden betittelden betittelden
Toekomende tijd I zal betittelen zult betittelen zal betittelen zullen betittelen zullen betittelen zullen betittelen
Conditionalis I zou betittelen zou betittelen zou betittelen zouden betittelen zouden betittelen zouden betittelen
Perfectum heb betitteld hebt betitteld heeft betitteld hebben betitteld hebben betitteld hebben betitteld
Voltooid verleden tijd had betitteld had betitteld had betitteld hadden betitteld hadden betitteld hadden betitteld
Toekomende tijd II zal betitteld hebben zult betitteld hebben zal betitteld hebben zullen betitteld hebben zullen betitteld hebben zullen betitteld hebben
Conditionalis II zou hebben betitteld zou hebben betitteld zou hebben betitteld zouden hebben betitteld zouden hebben betitteld zouden hebben betitteld
Imperatief - betittel - - betittelt -

Verbos similares a betittelen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a betittelen

« betittelen »

Otras acciones para betittelen