Woxikon / Verbos / Neerlandés / D / debaucheren

NL Conjugación en Neerlandés de debaucheren

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord debaucherend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedebaucheerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens debaucheer debaucheert debaucheert debaucheren debaucheren debaucheren
Imperfect debaucheerde debaucheerde debaucheerde debaucheerden debaucheerden debaucheerden
Toekomende tijd I zal debaucheren zult debaucheren zal debaucheren zullen debaucheren zullen debaucheren zullen debaucheren
Conditionalis I zou debaucheren zou debaucheren zou debaucheren zouden debaucheren zouden debaucheren zouden debaucheren
Perfectum heb gedebaucheerd hebt gedebaucheerd heeft gedebaucheerd hebben gedebaucheerd hebben gedebaucheerd hebben gedebaucheerd
Voltooid verleden tijd had gedebaucheerd had gedebaucheerd had gedebaucheerd hadden gedebaucheerd hadden gedebaucheerd hadden gedebaucheerd
Toekomende tijd II zal gedebaucheerd hebben zult gedebaucheerd hebben zal gedebaucheerd hebben zullen gedebaucheerd hebben zullen gedebaucheerd hebben zullen gedebaucheerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedebaucheerd zou hebben gedebaucheerd zou hebben gedebaucheerd zouden hebben gedebaucheerd zouden hebben gedebaucheerd zouden hebben gedebaucheerd
Imperatief - debaucheer - - debaucheert -

Verbos similares a debaucheren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a debaucheren

« debaucheren »

Otras acciones para debaucheren