Woxikon / Verbos / Neerlandés / D / deflecteren

NL Conjugación en Neerlandés de deflecteren

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord deflecterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedeflecteerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens deflecteer deflecteert deflecteert deflecteren deflecteren deflecteren
Imperfect deflecteerde deflecteerde deflecteerde deflecteerden deflecteerden deflecteerden
Toekomende tijd I zal deflecteren zult deflecteren zal deflecteren zullen deflecteren zullen deflecteren zullen deflecteren
Conditionalis I zou deflecteren zou deflecteren zou deflecteren zouden deflecteren zouden deflecteren zouden deflecteren
Perfectum heb gedeflecteerd hebt gedeflecteerd heeft gedeflecteerd hebben gedeflecteerd hebben gedeflecteerd hebben gedeflecteerd
Voltooid verleden tijd had gedeflecteerd had gedeflecteerd had gedeflecteerd hadden gedeflecteerd hadden gedeflecteerd hadden gedeflecteerd
Toekomende tijd II zal gedeflecteerd hebben zult gedeflecteerd hebben zal gedeflecteerd hebben zullen gedeflecteerd hebben zullen gedeflecteerd hebben zullen gedeflecteerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedeflecteerd zou hebben gedeflecteerd zou hebben gedeflecteerd zouden hebben gedeflecteerd zouden hebben gedeflecteerd zouden hebben gedeflecteerd
Imperatief - deflecteer - - deflecteert -

Verbos similares a deflecteren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a deflecteren

« deflecteren »

Otras acciones para deflecteren