NL Conjugación en Neerlandés de demobilizeren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | demobilizerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gedemobilizeerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | demobilizeer | demobilizeert | demobilizeert | demobilizeren | demobilizeren | demobilizeren |
Imperfect | demobilizeerde | demobilizeerde | demobilizeerde | demobilizeerden | demobilizeerden | demobilizeerden |
Toekomende tijd I | zal demobilizeren | zult demobilizeren | zal demobilizeren | zullen demobilizeren | zullen demobilizeren | zullen demobilizeren |
Conditionalis I | zou demobilizeren | zou demobilizeren | zou demobilizeren | zouden demobilizeren | zouden demobilizeren | zouden demobilizeren |
Perfectum | heb gedemobilizeerd | hebt gedemobilizeerd | heeft gedemobilizeerd | hebben gedemobilizeerd | hebben gedemobilizeerd | hebben gedemobilizeerd |
Voltooid verleden tijd | had gedemobilizeerd | had gedemobilizeerd | had gedemobilizeerd | hadden gedemobilizeerd | hadden gedemobilizeerd | hadden gedemobilizeerd |
Toekomende tijd II | zal gedemobilizeerd hebben | zult gedemobilizeerd hebben | zal gedemobilizeerd hebben | zullen gedemobilizeerd hebben | zullen gedemobilizeerd hebben | zullen gedemobilizeerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gedemobilizeerd | zou hebben gedemobilizeerd | zou hebben gedemobilizeerd | zouden hebben gedemobilizeerd | zouden hebben gedemobilizeerd | zouden hebben gedemobilizeerd |
Imperatief | - | demobilizeer | - | - | demobilizeert | - |