Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord derogerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gederogeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - derogeert - - derogeren
Imperfect - - derogeerde - - derogeerden
Toekomende tijd I - - zal derogeren - - zult derogeren
Conditionalis I - - zal derogeren - - zullen derogeren
Perfectum - - heeft gederogeerd - - hebben gederogeerd
Voltooid verleden tijd - - had gederogeerd - - hadden gederogeerd
Toekomende tijd II - - zal gederogeerd hebben - - zult gederogeerd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gederogeerd - - zullen hebben gederogeerd

Verbos similares a derogeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a derogeren

« derogeren »