Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord doodzwijgend
Tegenwoordig en verleden deelwoord doodgezwegen
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens zwijg dood zwijgt dood zwijgt dood zwijgen dood zwijgen dood zwijgen dood
Imperfect zweeg dood zweeg dood zweeg dood zwegen dood zwegen dood zwegen dood
Toekomende tijd I zal doodzwijgen zult doodzwijgen zal doodzwijgen zullen doodzwijgen zullen doodzwijgen zullen doodzwijgen
Conditionalis I zou doodzwijgen zou doodzwijgen zou doodzwijgen zouden doodzwijgen zouden doodzwijgen zouden doodzwijgen
Perfectum heb doodgezwegen hebt doodgezwegen heeft doodgezwegen hebben doodgezwegen hebben doodgezwegen hebben doodgezwegen
Voltooid verleden tijd had doodgezwegen had doodgezwegen had doodgezwegen hadden doodgezwegen hadden doodgezwegen hadden doodgezwegen
Toekomende tijd II zal doodgezwegen hebben zult doodgezwegen hebben zal doodgezwegen hebben zullen doodgezwegen hebben zullen doodgezwegen hebben zullen doodgezwegen hebben
Conditionalis II zou hebben doodgezwegen zou hebben doodgezwegen zou hebben doodgezwegen zouden hebben doodgezwegen zouden hebben doodgezwegen zouden hebben doodgezwegen
Imperatief - zwijg dood - - zwijgt dood -

Verbos similares a doodzwijgen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a doodzwijgen

« doodzwijgen »