NL Conjugación en Neerlandés de fraterniseren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | fraterniserend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gefraterniseerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | fraterniseer | fraterniseert | fraterniseert | fraterniseren | fraterniseren | fraterniseren |
Imperfect | fraterniseerde | fraterniseerde | fraterniseerde | fraterniseerden | fraterniseerden | fraterniseerden |
Toekomende tijd I | zal fraterniseren | zult fraterniseren | zal fraterniseren | zullen fraterniseren | zullen fraterniseren | zullen fraterniseren |
Conditionalis I | zou fraterniseren | zou fraterniseren | zou fraterniseren | zouden fraterniseren | zouden fraterniseren | zouden fraterniseren |
Perfectum | heb gefraterniseerd | hebt gefraterniseerd | heeft gefraterniseerd | hebben gefraterniseerd | hebben gefraterniseerd | hebben gefraterniseerd |
Voltooid verleden tijd | had gefraterniseerd | had gefraterniseerd | had gefraterniseerd | hadden gefraterniseerd | hadden gefraterniseerd | hadden gefraterniseerd |
Toekomende tijd II | zal gefraterniseerd hebben | zult gefraterniseerd hebben | zal gefraterniseerd hebben | zullen gefraterniseerd hebben | zullen gefraterniseerd hebben | zullen gefraterniseerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gefraterniseerd | zou hebben gefraterniseerd | zou hebben gefraterniseerd | zouden hebben gefraterniseerd | zouden hebben gefraterniseerd | zouden hebben gefraterniseerd |
Imperatief | - | fraterniseer | - | - | fraterniseert | - |