NL Conjugación en Neerlandés de handeldrijven
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | handeldrijvend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | handelgedreven |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | drijf handel | drijft handel | drijft handel | drijven handel | drijven handel | drijven handel |
Imperfect | dreef handel | dreef handel | dreef handel | dreven handel | dreven handel | dreven handel |
Toekomende tijd I | zal handeldrijven | zult handeldrijven | zal handeldrijven | zullen handeldrijven | zullen handeldrijven | zullen handeldrijven |
Conditionalis I | zou handeldrijven | zou handeldrijven | zou handeldrijven | zouden handeldrijven | zouden handeldrijven | zouden handeldrijven |
Perfectum | heb handelgedreven | hebt handelgedreven | heeft handelgedreven | hebben handelgedreven | hebben handelgedreven | hebben handelgedreven |
Voltooid verleden tijd | had handelgedreven | had handelgedreven | had handelgedreven | hadden handelgedreven | hadden handelgedreven | hadden handelgedreven |
Toekomende tijd II | zal handelgedreven hebben | zult handelgedreven hebben | zal handelgedreven hebben | zullen handelgedreven hebben | zullen handelgedreven hebben | zullen handelgedreven hebben |
Conditionalis II | zou hebben handelgedreven | zou hebben handelgedreven | zou hebben handelgedreven | zouden hebben handelgedreven | zouden hebben handelgedreven | zouden hebben handelgedreven |
Imperatief | - | drijf handel | - | - | drijft handel | - |