Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord konfronterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekonfronteerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens konfronteer konfronteert konfronteert konfronteren konfronteren konfronteren
Imperfect konfronteerde konfronteerde konfronteerde konfronteerden konfronteerden konfronteerden
Toekomende tijd I zal konfronteren zult konfronteren zal konfronteren zullen konfronteren zullen konfronteren zullen konfronteren
Conditionalis I zou konfronteren zou konfronteren zou konfronteren zouden konfronteren zouden konfronteren zouden konfronteren
Perfectum heb gekonfronteerd hebt gekonfronteerd heeft gekonfronteerd hebben gekonfronteerd hebben gekonfronteerd hebben gekonfronteerd
Voltooid verleden tijd had gekonfronteerd had gekonfronteerd had gekonfronteerd hadden gekonfronteerd hadden gekonfronteerd hadden gekonfronteerd
Toekomende tijd II zal gekonfronteerd hebben zult gekonfronteerd hebben zal gekonfronteerd hebben zullen gekonfronteerd hebben zullen gekonfronteerd hebben zullen gekonfronteerd hebben
Conditionalis II zou hebben gekonfronteerd zou hebben gekonfronteerd zou hebben gekonfronteerd zouden hebben gekonfronteerd zouden hebben gekonfronteerd zouden hebben gekonfronteerd
Imperatief - konfronteer - - konfronteert -

Verbos similares a konfronteren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a konfronteren

« konfronteren »