Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord neurotiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geneurotiseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - neurotiseert - - neurotiseren
Imperfect - - neurotiseerde - - neurotiseerden
Toekomende tijd I - - zal neurotiseren - - zult neurotiseren
Conditionalis I - - zal neurotiseren - - zullen neurotiseren
Perfectum - - heeft geneurotiseerd - - hebben geneurotiseerd
Voltooid verleden tijd - - had geneurotiseerd - - hadden geneurotiseerd
Toekomende tijd II - - zal geneurotiseerd hebben - - zult geneurotiseerd hebben
Conditionalis II - - zal hebben geneurotiseerd - - zullen hebben geneurotiseerd

Verbos similares a neurotiseren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a neurotiseren

« neurotiseren »