NL Conjugación en Neerlandés de popularizeren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | popularizerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gepopularizeerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | popularizeer | popularizeert | popularizeert | popularizeren | popularizeren | popularizeren |
Imperfect | popularizeerde | popularizeerde | popularizeerde | popularizeerden | popularizeerden | popularizeerden |
Toekomende tijd I | zal popularizeren | zult popularizeren | zal popularizeren | zullen popularizeren | zullen popularizeren | zullen popularizeren |
Conditionalis I | zou popularizeren | zou popularizeren | zou popularizeren | zouden popularizeren | zouden popularizeren | zouden popularizeren |
Perfectum | heb gepopularizeerd | hebt gepopularizeerd | heeft gepopularizeerd | hebben gepopularizeerd | hebben gepopularizeerd | hebben gepopularizeerd |
Voltooid verleden tijd | had gepopularizeerd | had gepopularizeerd | had gepopularizeerd | hadden gepopularizeerd | hadden gepopularizeerd | hadden gepopularizeerd |
Toekomende tijd II | zal gepopularizeerd hebben | zult gepopularizeerd hebben | zal gepopularizeerd hebben | zullen gepopularizeerd hebben | zullen gepopularizeerd hebben | zullen gepopularizeerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gepopularizeerd | zou hebben gepopularizeerd | zou hebben gepopularizeerd | zouden hebben gepopularizeerd | zouden hebben gepopularizeerd | zouden hebben gepopularizeerd |
Imperatief | - | popularizeer | - | - | popularizeert | - |