Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord sakrifiërend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gesakrifieerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens sakrifieer sakrifieert sakrifieert sakrifiëren sakrifiëren sakrifiëren
Imperfect sakrifieerde sakrifieerde sakrifieerde sakrifieerden sakrifieerden sakrifieerden
Toekomende tijd I zal sakrifiëren zult sakrifiëren zal sakrifiëren zullen sakrifiëren zullen sakrifiëren zullen sakrifiëren
Conditionalis I zou sakrifiëren zou sakrifiëren zou sakrifiëren zouden sakrifiëren zouden sakrifiëren zouden sakrifiëren
Perfectum heb gesakrifieerd hebt gesakrifieerd heeft gesakrifieerd hebben gesakrifieerd hebben gesakrifieerd hebben gesakrifieerd
Voltooid verleden tijd had gesakrifieerd had gesakrifieerd had gesakrifieerd hadden gesakrifieerd hadden gesakrifieerd hadden gesakrifieerd
Toekomende tijd II zal gesakrifieerd hebben zult gesakrifieerd hebben zal gesakrifieerd hebben zullen gesakrifieerd hebben zullen gesakrifieerd hebben zullen gesakrifieerd hebben
Conditionalis II zou hebben gesakrifieerd zou hebben gesakrifieerd zou hebben gesakrifieerd zouden hebben gesakrifieerd zouden hebben gesakrifieerd zouden hebben gesakrifieerd
Imperatief - sakrifieer - - sakrifieert -

Verbos similares a sakrifiëren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a sakrifiëren

« sakrifiëren »