NL Conjugación en Neerlandés de sanctificeren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | sanctificerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gesanctificeerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | sanctificeer | sanctificeert | sanctificeert | sanctificeren | sanctificeren | sanctificeren |
Imperfect | sanctificeerde | sanctificeerde | sanctificeerde | sanctificeerden | sanctificeerden | sanctificeerden |
Toekomende tijd I | zal sanctificeren | zult sanctificeren | zal sanctificeren | zullen sanctificeren | zullen sanctificeren | zullen sanctificeren |
Conditionalis I | zou sanctificeren | zou sanctificeren | zou sanctificeren | zouden sanctificeren | zouden sanctificeren | zouden sanctificeren |
Perfectum | heb gesanctificeerd | hebt gesanctificeerd | heeft gesanctificeerd | hebben gesanctificeerd | hebben gesanctificeerd | hebben gesanctificeerd |
Voltooid verleden tijd | had gesanctificeerd | had gesanctificeerd | had gesanctificeerd | hadden gesanctificeerd | hadden gesanctificeerd | hadden gesanctificeerd |
Toekomende tijd II | zal gesanctificeerd hebben | zult gesanctificeerd hebben | zal gesanctificeerd hebben | zullen gesanctificeerd hebben | zullen gesanctificeerd hebben | zullen gesanctificeerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gesanctificeerd | zou hebben gesanctificeerd | zou hebben gesanctificeerd | zouden hebben gesanctificeerd | zouden hebben gesanctificeerd | zouden hebben gesanctificeerd |
Imperatief | - | sanctificeer | - | - | sanctificeert | - |