NL Conjugación en Neerlandés de vaarwelzeggen
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | vaarwelzeggend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | vaarwelgezegd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | zeg vaarwel | zegt vaarwel | zegt vaarwel | zeggen vaarwel | zeggen vaarwel | zeggen vaarwel |
Imperfect | zegde vaarwel | zegde vaarwel | zegde vaarwel | zegden vaarwel | zegden vaarwel | zegden vaarwel |
Toekomende tijd I | zal vaarwelzeggen | zult vaarwelzeggen | zal vaarwelzeggen | zullen vaarwelzeggen | zullen vaarwelzeggen | zullen vaarwelzeggen |
Conditionalis I | zou vaarwelzeggen | zou vaarwelzeggen | zou vaarwelzeggen | zouden vaarwelzeggen | zouden vaarwelzeggen | zouden vaarwelzeggen |
Perfectum | heb vaarwelgezegd | hebt vaarwelgezegd | heeft vaarwelgezegd | hebben vaarwelgezegd | hebben vaarwelgezegd | hebben vaarwelgezegd |
Voltooid verleden tijd | had vaarwelgezegd | had vaarwelgezegd | had vaarwelgezegd | hadden vaarwelgezegd | hadden vaarwelgezegd | hadden vaarwelgezegd |
Toekomende tijd II | zal vaarwelgezegd hebben | zult vaarwelgezegd hebben | zal vaarwelgezegd hebben | zullen vaarwelgezegd hebben | zullen vaarwelgezegd hebben | zullen vaarwelgezegd hebben |
Conditionalis II | zou hebben vaarwelgezegd | zou hebben vaarwelgezegd | zou hebben vaarwelgezegd | zouden hebben vaarwelgezegd | zouden hebben vaarwelgezegd | zouden hebben vaarwelgezegd |
Imperatief | - | zeg vaarwel | - | - | zegt vaarwel | - |